Werknemers hebben recht op betaald vakantieverlof. Op grond van de wet is de omvang van de vakantieaanspraken ten minste vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dit worden de wettelijke vakantiedagen genoemd.
Vaak komen partijen overeen dat een werknemer meer vakantieverlof heeft. Dit kunnen partijen op individuele basis in de arbeidsovereenkomst afspreken. In veel gevallen is dit echter binnen de organisatie van de werkgever of in de branche geregeld. Denk aan een bedrijfsreglement, kantoorhandboek of CAO. Dit extra verlof worden bovenwettelijke vakantiedagen genoemd.
Verjaring en verval van vakantiedagen
Wanneer vakantiedagen niet worden opgenomen, kunnen deze worden omgezet in een geldvordering. De waarde hiervan wordt in die gevallen gekoppeld aan het uurloon van de werknemer. Dit gebeurt, onder meer, veelvuldig bij de beëindiging van het dienstverband.
Net als (bijna) alle (andere) vorderingen kan een vordering ter zake vakantieverlof verjaren of vervallen. Of de vordering verjaart of vervalt, hangt af van het soort vakantiedagen dat het betreft. Wettelijke vakantiedagen vervallen in beginsel zes maanden na afloop van het jaar waarin de vakantiedagen zijn opgebouwd. Bovenwettelijke vakantiedagen verjaren in principe vijf jaar na afloop van dat jaar. Voor het onderscheid tussen verjaring en verval wordt kortheidshalve verwezen naar dit artikel daarover.
Maar kan de werkgever zich ook op verjaring en verval beroepen?
Verjarings- en vervaltermijnen worden over het algemeen strikt toegepast. Deze dienen namelijk de rechtszekerheid. Voor de verjaring en het verval van vakantiedagen lijkt dit echter in toenemende mate niet op te gaan. Daar kiezen rechters voor de bescherming van werknemers, boven de rechtszekerheid.
De uitspraken van het Europees Hof van Justitie EG
In zijn uitspraken van 6 november 2018 (Kreuziger / Land Berlin en Max Plancks / Shimizu) heeft het Hof van Justitie EU (verder: HvJ) uitgesproken dat de Europese wet- en regelgeving zich in beginsel niet verzet tegen het verjaren of vervallen van vakantiedagen.
Het recht van werknemers op jaarlijkse vakantie met behoud van loon moet echter als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie worden beschouwd. Om die reden kan een werkgever alleen een beroep doen op het vervallen of verjaren van vakantiedagen, wanneer hij de werknemer daadwerkelijk in staat heeft gesteld om dat recht uit te oefenen.
De bewijslast hiervan rust op de werkgever. Zo zal hij moeten aantonen dat de werknemer bewust en met volledige kennis van de gevolgen heeft afgezien van zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon. In de regel zal de werkgever daartoe moeten stellen en onderbouwen dat hij de werknemer, voorafgaand aan de verjaring of het verval, proactief heeft geïnformeerd over het openstaande verlofsaldo én de consequentie dat dit zal komen te vervallen/verjaren, wanneer het niet tijdig wordt opgenomen.
Het vonnis van de kantonrechter Haarlem
In de kwestie die leidde tot het vonnis van de kantonrechter Haarlem d.d. 10 maart 2021 maakte de werknemer aanspraak op uitbetaling van zijn vakantiedagen over de periode 1 oktober 2010 tot 1 juli 2020.
Wat waren de feiten?
De werknemer was van 1 oktober 2010 tot 1 juli 2020 bij de werkgever in loondienst geweest, op basis van een oproepcontract. Op 18 mei 2020 heeft de werkgever het dienstverband opgezegd tegen 1 juli 2020, vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de werknemer.
Kennelijk had de werknemer tijdens het dienstverband nooit vakantiedagen opgenomen. Met het oog daarop heeft de werkgever de vakantiedagen over de periode vanaf 1 januari 2015 uitbetaald. De vakantiedagen over de periode 2011 tot en met 2014 waren in zijn ogen echter vervallen, althans verjaard.
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter besteedde weinig woorden aan het verweer van de werkgever. Aangezien de werkgever de werknemer niet over zijn vakantierechten had geïnformeerd, hem niet in staat had gesteld om de vakantiedagen op te nemen en hem niet over de gevolgen van het niet-opnemen had geïnformeerd, kwam de werkgever geen beroep op het verval/de verjaring van vakantiedagen toe.
Om die reden wees de rechter de vordering van de werknemer op dit punt integraal toe. Aanvullend kreeg de werknemer aanspraak op 20% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over dit alles.
Let op bij de verjaring en het verval van vakantiedagen!
Uit deze uitspraken blijkt dat de bescherming van werknemers voor gaat boven de rechtszekerheid. Vakantiedagen verjaren en vervallen dan ook niet zo snel als – op grond van de tekst van de wet – vaak wordt gedacht. Een werkgever kan zich pas succesvol op verjaring of verval van de vakantiedagen beroepen, als hij de werknemer uitgebreid heeft geïnformeerd over de gevolgen van het niet (tijdig) opnemen daarvan.
Vragen?
Hebt u medewerkers met een grote hoeveelheid vakantiedagen (of een grote groep werknemers met een kleine hoeveelheid verlofuren)? Of stelt uw werkgever zich op het standpunt dat uw vakantie-uren zijn vervallen of verjaard, maar bent u het daar niet mee eens? Graag bespreken wij met u wat wij voor u zouden kunnen betekenen.