Wanneer een debiteur de (betalings)verplichtingen jegens zijn schuldeiser niet nakomt, is deze laatstgenoemde gerechtigd rechtsmaatregelen te treffen, ter incasso van zijn vordering. Wanneer de vordering van de schuldeiser verzekerd is door een pandrecht, is de pandhouder gerechtigd tot executie daarvan.
Hoe ver reikt de inningsbevoegdheid?
Wanneer de vordering van de schuldeiser 100 is, terwijl het verpande goed bij uitwinning 50 opbrengt, zal de inningsbevoegdheid over het algemeen geen discussies opleveren. De schuldeiser is immers gerechtigd tot de gehele opbrengst en int niet meer dan hem toekomt.
Anders kan dit komen te liggen, wanneer 25 vorderingen verpand zijn, voor diezelfde schuld van 100. Wanneer deze vorderingen bij executie namelijk ieder 5 opbrengen, incasseert de pandhouder bij uitwinning meer (namelijk 125) dan zijn vordering groot is (te weten 100).
Dit roept de vraag op in hoeverre de inningsbevoegdheid van de pandhouder reikt en wat er moet gebeuren met het surplus (te weten het overschot tussen het door de pandhouder verwezenlijkte bedrag en de omvang van diens vordering).
De aanvankelijke opvatting van de Hoge Raad: innen tot het beloop van de vordering
In zijn arrest d.d. 18 december 2015 (ABN AMRO / Marell) heeft de Hoge Raad zich hier voor het eerst over uitgesproken. In die uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de pandhouder zijn vorderingen mag innen tot het beloop van zijn vordering op de debiteur.
De creatieve curator
Een creatieve advocaat die was benoemd tot curator van een gefailleerde vennootschap die vorderingen op derden aan meerdere schuldeisers had verpand, zag in deze uitspraak kansen, toen de eerste pandhouder tot uitwinning was overgegaan en een surplus resteerde. Nu de eerste pandhouder volgens voornoemd arrest slechts tot het beloop van zijn vordering had mogen innen, kon het surplus in de ogen van de curator niet als executieopbrengst worden aangemerkt. Om die reden stelde de curator zich op het standpunt dat de eerste pandhouder het surplus aan de gefailleerde vennootschap diende over te maken (en niet aan de tweede en eventuele volgende pandhouders).
De Hoge Raad komt op zijn oordeel terug: de pandhouder mag alle pandrechten uitwinnen
Hoewel de argumentatie van deze curator aansluit bij het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2015, kan de Hoge Raad zich (kennelijk) niet met deze uitkomst verenigen. Om die reden komt de Hoge Raad in zijn arrest d.d. 9 april 2021 (Van Dooren / X Holding) op zijn eerdere uitspraak terug.
In dit arrest oordeelt de hoge Raad dat de inningsbevoegdheid van de pandhouder zich uitstrekt “over alle vorderingen die door de pandgever aan de pandhouder zijn verpand, ongeacht het beloop van de vordering waarvoor het pandrecht is verstrekt.”
Wanneer de pandhouder dus een vordering heeft van 100, staat het hem vrij om alle 25 verpande vorderingen van elk 5 (derhalve in totaal 125) te innen, en hoeft hij niet te volstaan met het innen van 20 vorderingen (die immers gelijk staan aan de omvang van zijn vordering van 100).
Aangezien de pandhouder bevoegd is om alle verpanden vorderingen te innen, kan het geïnde bedrag volledig worden aangemerkt als executieopbrengst. Daarmee komt het surplus vervolgens toe aan de tweede en eventuele volgende pandhouders (en ontvangt de debiteur het restant pas nadat alle pandhouders zijn voldaan).