Recht van nu 9 Contractenrecht 9 De poging tot benadeling van de pandhouder slaagt niet

De poging tot benadeling van de pandhouder slaagt niet

14 mrt, 2023

Bij de verstrekking van een krediet loopt de geldverstrekker het risico dat hij zijn geld niet terugkrijgt. Om dit risico te verkleinen, kan de geldverstrekker zekerheden bedingen. Een veelvoorkomend voorbeeld is de hypotheekverstrekking door de koper van een woning.

Een alternatieve optie is dat de geldlener een pandrecht op zijn vorderingsrechten verstrekt. Dit komt vooral bij zakelijke (b2b) overeenkomsten veel voor. Zolang de debiteur niet over het pandrecht wordt geïnformeerd, spreekt men over een stil pandrecht. Zodra het pandrecht aan de debiteur wordt meegedeeld, is er sprake van een openbaar pandrecht.

Bij een stil pandrecht is de pandgever bevoegd om de vordering op zijn debiteur (mits die, natuurlijk, opeisbaar is) zelf te incasseren. De debiteur is immers (nog) niet bekend met de verpanding en de persoon van de pandhouder, soms ook aangeduid als pandnemer. Vanaf het moment dat de debiteur over de pandgeving is geïnformeerd (en het stil pandrecht – met die mededeling – dus is omgezet in een openbaar pandrecht), kan de debiteur alleen nog bevrijdend betalen aan de pandhouder. In het geval dat de debiteur desondanks aan de pandgever betaalt, kan de pandhouder dan ook verlangen dat de debiteur nogmaals betaalt, ditmaal aan hem.

Indien de vordering van de pandgever op zijn debiteur – op het moment dat het pandrecht openbaar wordt gemaakt – nog niet opeisbaar is, biedt de wet de pandhouder de mogelijkheid om de overeenkomst tussen de pandgever en diens debiteur op te zeggen, als de vordering daardoor opeisbaar wordt. De pandhouder mag niet nodeloos gebruik maken van die opzeggingsbevoegdheid.

In de kwestie die leidde tot het arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 24 januari 2023 hadden de pandgever en diens debiteur, een “bevriende” vennootschap, hierop geanticipeerd. In de overeenkomst van geldlening, waarmee de pandgever geld had uitgeleend aan de debiteur, waren zij overeengekomen dat de geldverstrekker/pandgever niet bevoegd was om deze op te zeggen.

Bij het hof lag de vraag voor of de debiteur deze afspraak aan de pandhouder kon tegenwerpen, of dat de pandhouder deze benadeling niet hoefde te dulden.

Wat waren de feiten?

De geldverstrekker, de ING Bank, heeft op 27 december 2006 een lening (verder ook: geldlening 1) verstrekt aan de geldlener. Ter zekerheid van de terugbetaling van het door haar uitgeleende bedrag heeft de ING een pandrecht op de vorderingen van de geldlener bedongen. Aanvankelijk betrof dit een stil pandrecht.

Nadat de geldlener had meegedeeld dat zij het aan haar uitgeleende bedrag niet zou kunnen terugbetalen, heeft de ING de kredietovereenkomst opgezegd. Op dat moment heeft zij de debiteuren van de geldlener over de verpanding geïnformeerd. Daarmee is het stil pandrecht op dat moment omgezet in een openbaar pandrecht

Eén van de vorderingen die de pandgever op haar debiteuren had, betrof een geldlening (verder ook: geldlening 2). In de akte van geldlening 2 waren partijen overeengekomen dat de pandgever niet bevoegd was om de overeenkomst op te zegen. De pandgever en deze debiteur waren “bevriende” vennootschappen.

Nadat de ING geldlening 2 namens de pandgever had opgezegd, hebben de pandgever en de debiteur het standpunt ingenomen dat de ING daartoe niet bevoegd was. Zij hebben daartoe verwezen naar de door hen, onderling, gemaakte afspraak, dat geldlening 2 niet mocht worden opgezegd. Op die grondslag waren zij van mening dat de debiteur niet tot (terug)betaling van het door haar geleende bedrag gehouden was.

De vorderingen van de pandhouder (de ING)

De ING heeft gevorderd dat pandgever en de debiteur hoofdelijk, des dat de ene betalend, de ander zal zijn bevrijd, worden veroordeeld om het door de pandgever aan de debiteur uitgeleende bedrag, vermeerderd met rente, aan haar te voldoen.

Het oordeel van de rechtbank

In zijn tussenvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank Limburg uitgesproken dat de opzegging door de pandhouder, de ING, van geldlening 2 (dus de overeenkomst waarbij zij geen partij was geweest), tot het door haar beoogde rechtsgevolg heeft geleid. Om die reden veroordeelde zij de pandgever en de debiteur tot betaling van het door de debiteur geleende bedrag aan de ING, vermeerderd met rente en kosten.

Omdat de ING dat, naar het oordeel van de rechtbank, op dat moment nog onvoldoende had gedaan, is zij in de gelegenheid gesteld om de omvang van haar vordering nader te onderbouwen. Met het oog daarop hebben beide partijen over en weer een akte genomen. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank de omvang van de vordering van de ING, ten titel van hoofdsom, bij eindvonnis van 20 oktober 2021, vastgesteld op € 86.839,38.

Het hoger beroep

De pandgever en de debiteur konden zich, onder meer, niet met deze beslissingen van de rechtbank verenigen. Mede om die reden hebben ze daartegen appel ingesteld.

Het oordeel van het hof

Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht uitgesproken dat de opzegging door de ING, van geldlening 2, tot het door haar beoogde rechtsgevolg – te weten de opeisbaarheid van lening 2 – heeft geleid. Om die reden onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank, dat de pandgever en de debiteur het door de pandgever aan de debiteur uitgeleende bedrag (vermeerderd met rente en kosten) aan de pandhouder (de ING) moeten voldoen.

Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst het hof in de eerste plaats naar het rechtskarakter van een geldlening. Naar het oordeel van het hof verzet dat rechtskarakter zich tegen de afspraak dat de overeenkomst niet kan worden opgezegd. Zonder opzeggingsmogelijkheid bestaat er immers geen mogelijkheid om aanspraak te maken op terugbetaling.

Door de mogelijkheid tot opzegging van lening 2 uit te sluiten, zou de pandgever het voor de pandhouder bovendien onmogelijk kunnen maken om haar rechten t.a.v. het pandrecht uit te oefenen. Het hof weegt daarbij mee dat de pandgever en de debiteur dezelfde directeur hebben en kennelijk hebben samengespannen om het verhaal van de pandgever op vordering 2 onmogelijk te maken.

Tot slot acht het hof het beroep van de pandgever en de debiteur, op de opzeggingsuitsluiting, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Hoewel de Hoge Raad in zijn uitspraken van, onder meer, 14 juni 2013 (Auping/Beverslaap) en 2 februari 2018 (Goglio/SMQ Group) heeft uitgesproken dat partijen de opzeggingsmogelijkheid contractueel kunnen uitsluiten, heeft de Hoge Raad ook herhaaldelijk uitgesproken dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen kunnen verzetten dat partijen een beroep op die afspraak kunnen doen. Met het oog op het zwaarwegende belang dat de ING heeft bij uitwinning van het zekerheidsrecht, kan zij de niet-opeisbaarheid van lening 2, als pandnemer, in casu doorbreken, door gebruik te maken van de bestaande mogelijkheid van opzegging die de redelijkheid met zich brengt.

Wat leert deze uitspraak?

Het is ongetwijfeld geen nieuws dat partijen in beginsel aanspraak kunnen maken op nakoming van de gemaakte afspraken. Dit geldt in principe ook voor de bepaling dat de overeenkomst niet-opzegbaar is. Dit komt echter anders te liggen, wanneer het beroep op de afspraken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

Dat de pandgever en diens debiteur deze (onderlinge) afspraak in deze kwestie niet tegen de pandgever konden inroepen, lijkt alleszins logisch en verklaarbaar. De pandhouder werd hierdoor immers ernstig gedupeerd. Zijn pandrecht werd immers onaanvaardbaar uitgehold. Daar komt bij dat deze afspraak – dat de overeenkomst niet-opzegbaar was – geen enkel commercieel doel leek te hebben. Zogezegd is het onaannemelijk dat partijen deze zelfde afspraak zouden hebben gemaakt, wanneer zij niet (via hun beider directeur) met elkaar verbonden waren geweest

Gelet op deze omstandigheden is er ook weinig reden om medelijden te hebben met de debiteur, doordat deze lening 2 nu alsnog zal moeten terugbetalen. Met die terugbetalingsverplichting komt hij immers niet in een slechtere positie te verkeren dan bij een geldleningsovereenkomst hoort. Een geldlener behoort het geleende bedrag immers terug te betalen. Zonder terugbetalingsverplichting kun je immers moeilijk spreken over een lening. Het is dan veeleer een schenking.

Vragen?

Wilt u een vordering op uw debiteur, of een schuldenaar van uw pandgever, incasseren? Of wordt u door uw schuldeiser of diens crediteur aangesproken? Onze advocaten hebben veel ervaring met dergelijke discussies. Zij bespreken graag met u wat zij voor u kunnen betekenen.