Recht van nu 9 Arbeidsrecht 9 Arbeidsvoorwaarden 9 Geen finale kwijting wegens bedrog

Geen finale kwijting wegens bedrog

16 feb, 2022

Wanneer een werkgever en een werknemer het dienstverband in goed onderling overleg beëindigen, verlenen zij elkaar veelal finale kwijting. Daarmee wordt over en weer afstand gedaan van vorderingsrechten. Op die manier beogen partijen de samenwerking definitief en voorgoed te beëindigen, zonder dat zij door de andere partij nadien nog kunnen worden lastiggevallen met allerlei discussies en/of procedures.

Soms constateert één van de partijen achteraf dat hij per ongeluk een onderwerp buiten beschouwing heeft gelaten. In veel gevallen zal diegene dan zijn verlies moeten accepteren. In sommige gevallen is een andere uitkomst echter ook mogelijk. Dit overkwam de werknemer in de kwestie die leidde tot de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 8 mei 2018.

Wat waren de feiten?

De werknemer was in 2001 bij de werkgever, Stichting Kenter Jeugdhulp, in dienst getreden. Laatstelijk was hij werkzaam in de functie van hoofd automatisering van de ICT-afdeling.

Nadat bij de werkgever in 2013 een nieuwe algemeen directeur was aangetreden, zijn de verhoudingen tussen partijen verslechterd. In dat kader hebben partijen op 31 januari 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin zijn partijen overeengekomen dat het dienstverband per 1 mei 2014 met wederzijds goedvinden zou eindigen.

Deze vaststellingsovereenkomst bevat een finale kwijtingsclausule, met de navolgende tekst:

Tussen partijen is alles besproken en uitonderhandeld en er zijn geen verdere onderwerpen die partijen, al dan niet in de onderhandelingen naar voren gebracht door een van hen, buiten deze overeenkomst wensen te laten. Een en ander betekent dat partijen elkaar, behoudens voor zover het betreft de nakoming van de hiervoor in deze overeenkomst omschreven rechten en verplichtingen, finale kwijting verlenen.”

Nadat het dienstverband was beëindigd, heeft de werkgever – na signalen omtrent malversaties – een forensisch accountant, van bureau Integis, ingeschakeld om hiernaar onderzoek te doen. Naar aanleiding van de bevindingen van dit bureau heeft de werkgever aangifte gedaan tegen de werknemer, wegens verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte.

De politie is hierop een onderzoek gestart. Dit onderzoek is uitgevoerd door het Bureau Financiële Recherche van de Politie Eenheid Noord-Holland. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de politie de werknemer aangemerkt als verdachte van oplichting gepleegd in vereniging, valsheid in geschrifte en witwassen. Bij brief van 2 december 2014 heeft het openbaar ministerie aan de werkgever meegedeeld dat zij de werknemer ging vervolgen.

Zonder betalingskenmerk of omschrijving heeft de werknemer op enig moment € 80.000,– overgemaakt naar de werkgever.

De vorderingen van de werkgever

De werkgever stelt zich op het standpunt dat hij door de werknemer is opgelicht. hij kwalificeert dat als een onrechtmatige daad. In dat kader maakt hij aanspraak op vergoeding van de door hem geleden schade, die hij begroot op € 2.183.808,50.

Het verweer van de werknemer

De werknemer was van mening dat de vordering moest worden afgewezen, omdat die onder de finale kwijting viel. Hij verwees daarvoor in de eerste plaats naar de specifieke en allesomvattende formulering van het kwijtingsbeding. Hij betrok hierbij dat bij de werkgever – blijkens het proces-verbaal van aangifte – reeds in augustus 2013 (dus voorafgaand aan het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst) vermoedens van fraude hadden geleefd. Onder die omstandigheden zag de finale kwijting in zijn ogen niet alleen op de beslechting van het arbeidsrechtelijke geschil, maar ook op de onzekerheid over de vraag of de werknemer fraude had gepleegd.

Het oordeel van het hof

Vooropgesteld

Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de werknemer onrechtmatig jegens de werkgever heeft gehandeld, alsook dat de daaraan verbonden schade van de werkgever € 2.042.948,68 bedraagt. Dit staat daarmee tussen partijen vast.

De focus van het hof

Het hof focust zich om die reden op de vraag of de aansprakelijkheid van de werknemer, ter zake de onderhavige fraude, al dan niet onder de reikwijdte van de finale kwijting valt.

De Haviltex-norm, toegespitst op finale kwijting

Voor de uitleg van de kwijtingsbepaling sluit het hof aan bij de norm uit het Haviltex-arrest. Het gaat daarbij om “de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling […] mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.”

Daarbij neemt het hof als gezichtspunt in aanmerking dat een partij in principe alleen bereid zal zijn afstand te doen van zijn rechten voor zover die betrekking hebben op de onzekerheden of geschillen die aanleiding hebben gegeven tot het aangaan van die overeenkomst. Daarmee ligt het niet voor de hand dat die partij (ook) finale kwijting zal willen verlenen voor rechten en vorderingen waarvan zij het bestaan ten tijde van het aangaan van de betreffende overeenkomst (nog) niet kende.

De partijbedoelingen in het concrete geval

Als het hof dat afzet tegen de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, concludeert het dat die geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat de vaststellingsovereenkomst tevens zag op eventuele geschillen ter zake fraude. Het hof verwijst daarvoor naar de overwegingen van de vaststellingsovereenkomst, waarin enkel wordt verwezen naar het tussen partijen gerezen verschil van mening betreffende de wijze waarop de functie van de werknemer zou moeten worden vervuld.

In dit kader stelt het hof aanvullend vast dat partijen voorafgaand aan de ondertekening ook nooit over de (mogelijke) fraude hebben gesproken. Dit was geen gespreksonderwerp tussen hen.

De enkele omstandigheid dat bij de werkgever in juni en augustus 2013 vermoedens waren gerezen “dat er van alles niet klopte”, brengt niet met zich mee dat de werkgever vermoedde dat de werknemer de fraude zou hebben gepleegd, laat staan in een omvang als waarvan sprake bleek te zijn.

Onder deze omstandigheden zijn er geen verklaringen of gedragingen van de zijde van de werkgever geweest, op grond waarvan bij de werknemer het vertrouwen kon groeien dat de fraude onder het bereik van het kwijtingsbeding zou vallen. Het hof betrekt hierbij dat de werknemer de onderhavige fraude-discussie voorafgaand aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ook niet zelf bij de werkgever ter sprake heeft gebracht.  

De conclusie

Hoewel de werkgever de werknemer algehele finale kwijting heeft verleend, kan de werknemer deze bepaling – onder de gegeven omstandigheden – toch niet tegen de werkgever inroepen. Gezien de ernst van de door de werknemer gepleegde handelingen (fraude) en de omvang van de schade bij de werkgever (ruim twee miljoen euro) valt dat alleszins te plaatsen.

Vragen?

Wilt u finale kwijting overeenkomen, maar twijfelt u over de formulering? Of dreigt een discussie te ontstaan over reeds verleende finale kwijting? Onze advocaten gespecialiseerd in arbeidsrecht bespreken graag met u wat zij voor u kunnen betekenen.